De Flügelbus is een bar en bus in één: een rijdende discotheek, bedacht door broers Robbie en Willem. Officieel heeft de Flugëlbus niets met het merk Flügel te maken. Officieel heet de Flügelbus dan ook geen Flügelbus, maar ‘Nooit meer naar huis bus’. Maar hoe de dingen heten legt het altijd af tegen hoe we de dingen noemen.
Qua sfeer en inrichting lijkt de Flügelbus op de clubs rondom het Rembrandtplein: er is een muziekcomputer, er zijn lasers, er zijn grote schermen waarop ‘partypics’ voorbijkomen, en: er is Flügel. Toch zijn er ook verschillen met de gemiddelde discotheek. Zo mag je wel roken, maar niet poepen in de Flügelbus. Voor de ramen hangen lampjes gemaakt van Flügelflesjes, aan de wanden bordjes met teksten: ‘Waarom bier beter is dan vrouwen’- ‘Tarzin Inside’, -‘Geniet: drink met mateN’. Er passen zestig mensen in de Flügelbus.
En de Flügelbus rijdt.
Op praktisch niveau zat deze locatie (de Flügelbus) de context (Lost & Found; een intieme kunstavond) soms in de weg. Optredens moesten met zaklampen worden bijgeschenen. Bij scherpe bochten moest het publiek zich vastgrijpen. En er waren momenten waarop de ronkende motor een lezing overstemde.
Het zou, uiteindelijk, niets uitmaken. Want er zou, die avond van 1 maart 2013, iets wonderlijks plaatsvinden; ondanks, misschien wel dánkzij het contrast tussen context en locatie. Maar dat was de finish.
Nu naar de start.
1 maart 2013, kwart over negen: de bus rijdt, bier trilt, Edward Clydesdale Thomson houdt een lezing. Het gaat over ‘audio descriptions’: geluidsbanden met gesproken beschrijvingen van afbeeldingen. Thomson vond ze in een Noors archief, laat nu een fragment horen waarin iemand zo neutraal mogelijk een bloem probeert te beschrijven. ‘De bloem begint met eens steel, en dan komt er een blaadje, nog een blaadje, een knop…’ Een onmogelijke exercitie, zegt Thomson, want neutraal bestaat niet: ‘Iedere beschrijving zegt net zoveel over het beschreven object als degene die het heeft beschreven.’ Inderdaad, denk ik, terwijl ik een aantekening over zijn kapsel maak.
En ik denk het opnieuw tijdens de volgende presentatie: een werk van Rosa Sijben waarvoor we de bus moeten verlaten.
Twee aan twee schuifelen we door verlaten straten; ik heb twee flesjes Flügel gekocht, eentje stop ik in mijn zak, de ander drink ik nu op.
Onze stoet stopt bij een lampenwinkel, stil kijken we naar binnen. Kroonluchters zie ik, een buis groen neonlicht. En een bankstel. Een bankstel met drie zwijgende mensen erop.
‘Iets heel erg artistieks in een heel erg niet artistieke ruimte’, hoor ik iemand zeggen. ‘Gewoon vet mooie lampen’, zegt een ander. ‘Volgens mij gaat dit over vergankelijkheid’, doet een derde. En meteen denk ik aan wat Thomson net vertelde. Hoe onze achtergrond en interesse onze interpretatie bepalen. Ja, bedenk ik: ervaring is zijn observator. Dáár gaat dit werk over. En misschien het volgende ook wel.
Terug in de bus vertelt antropologe Agnes Sommers over haar tijd in Kenia. Haar onderzoek naar de Samburu-stam en de relaties die de Samburumannen met westerse dames aangingen. Agnes vertelt aanstekelijk: ‘Zat ik daar met de tweede vrouw van zo’n Samburu en haar twee snotterende kindjes’ Maar zegt ook dat haar onderzoek nooit afgekomen is. Want Agnes was deel gaan nemen aan het Samburuleven. Kwam bij gezinnen thuis, at mee, kauwde qat, bleef slapen. En kreeg, uiteindelijk, zelf een relatie met een Samburuman. Zo was Agnes opeens onderdeel van het fenomeen dat ze onderzocht, ja; nog voor ze het had kunnen beschrijven, had haar onderwerp haar opgeslokt.
Ik geloof dat het daar begon.
1 maart 2013, kwart over tien: er gaan foto’s, bossen qat en klapkauwgom rond, meegebracht door Agnes. Ik kauw op een takje qat: bitter. Neem vlug een slok Flügel: zoet. Bekijk een foto: vier vrouwen in een kring op de grond. Bekijk het scherm met partypics boven me: vier vrouwen naast elkaar aan de bar. Ik kauw weer op mijn takje qat: bitter. Slokje Flügel: zoet, dansende mannen zie ik nu. Op de foto’s van Agnes, maar ook op de partypics boven me: bezwete voorhoofden, glanzende torso’s.
‘Rookpauze!’
We stappen uit, ik weet niet waar we zijn. Tot iemand roept: ‘We zijn op de Hemkade.’ En meteen daarna: ‘Kijk daar dan!’
Een bloot meisje. Witte huid, ronde billen, achterop een motorfiets verdwijnt ze in de duisternis, heb ik haar wel echt gezien?’
We rijden weer, ik heb mijn ogen dicht; dat moest, van kunstenaar Lev Kazachenko. ‘Close your eyes’, heeft hij gezegd, ‘you are conscious of yourself.’ Maar ik denk aan het blote meisje. Misschien was ze op weg naar een feestje. Er ligt een discotheek aan de Hemkade, wie weet is daar vanavond iets met leer en weinig kleding? Alleen: is het niet érg toevallig dat het meisje nét voorbijkwam toen er zestig mensen stonden te kijken? Misschien hoorde ze er gewoon bij. Bij deze avond, bij de curatoren. Of…?
‘You have abandoned sense of individuality’, zegt Lev. Ik open mijn ogen. Wil kijken wie er willen kijken. Alleen barman Robbie, de rest van het publiek knijpt zijn ogen nog altijd dicht. En terwijl ik hen bekijk; achtenvijftig mensen op elkaar gepakt in het donker, ogen gesloten, hun gezichten bezaaid met rode puntjes laserlicht, denk ik opeens weer aan de lampenwinkel. Het bankstel met drie mensen; nu pas begrijp ik het.
Die mensen op dat bankstel, dat zijn wij.
De passagiers, de kunstenaars, de curatoren, deze hele avond. Wij horen niet in een Flügelbus, zoals die mensen op dat bankstel niet in een lampenwinkel hoorden. Maar we zijn er, dus misschien horen we er toch. Hoor ik er toch.
Want terwijl ik de ruimte, die gekke idiote bus, objectief dacht te observeren - ja; misschien zelfs objectief dacht te kunnen beschrijven door er zoveel mogelijk aantekeningen over te maken - ben ik er onderdeel van geworden. Ik sta hier. Ik drink Flügel. En dát alleen al doet de scheiding tussen ruimte en context, tussen de bus en de kunstavond, vervagen.
Want hè: ervaring is zijn observator.
En ik, die observator, laat me opslokken door mijn onderwerp, vraag met niet langer af wat er bij hoort en wat niet. Alles hoort erbij. Alles wat ik heb gezien, alles wat ik nog zal zien.
Een lied van Alma Mathijsen en Gover Meit; over de kracht van liefde, water en afscheid. Een lied uit de muziekcomputer: over de kracht van billen, chillen en schoonheid.
De woorden van dichter Daniel Vis: ‘Is het veilig te roken met nylon tussen je benen?’
De woorden op het bordje boven de deur: ‘Bier heeft nooit niets om aan te trekken.’
Het keyboard van Saelors.
Het ronken van de motor.
Doortrek, tamboerijn, zaklantaarn, laserlicht. Takje qat, flesje Flügel, feest op de dansvloer, feest op de partypics. ‘We zijn in Noord!’, ‘weet iemand waar we zijn?’, follow the leader, Tarzan inside. Twee euro, ‘in één keer atten nu!’, boem boem boem, heel (héél) zoet.
Roze eendje, pen, kladblok.
‘Ik ben de bus’, schreef ik op.
Mensen in de bus:
Edward Clydesdale Thomson: http://www.edwardthomson.net/
Rosa Sijben: http://www.rosasijben.nl/
Agnes Sommer: http://www.agnessommer.nl/
David Kymmel
Lev Kazachenko: http://www.rijksakademie.nl/ENG/resident/lev-kazachenko
Alma Mathijsen en Gover Meit: http://www.almamathijsen.nl/
Daniel Vis: http://danielvis.wordpress.com/
Saelors: http://saelors.com/
Het Lost & Found Archief: http://www.lost.nl/
Lost & Found op Facebook: http://www.facebook.com/lostandfoundprogram
Hanna Bervoets is schrijver en columnist van de Volkskrant.