Sinds 1997 heeft Lost & Found meer dan 200 avonden voor verdwaalde beelden en geluiden samengesteld. Kunstenaars, schrijvers, wetenschappers en muzikanten laten werk in ontwikkeling zien, experimenteren of tonen werk dat (nog) niet in hun oeuvre past. Een specifiek en uniek podium voor divers en hybride werk dat in een museaal circuit geen plaats heeft.

Lost & Found

Artis Library

03–05–2013

Designer
Mathias Ringgenberg

Editorial Team
Alma Mathijsen
Julia van Mourik
Yeb Wiersma

Sponsors
Robstolk
UvA-Artisbibliotheek
Mondriaan Fund
Amsterdam Fund for the Arts

Verloren, ongevonden

Jamal Ouarichi

Tranen
Het is een uur of vier ’s nachts en ik ben weer eens samen met mijn lijfarts in iemands ligbad beland. Die iemand zelf leest ons voor uit De tranen der acacia’svan Hermans. Haar nogal kinderlijke stemmetje contrasteert guitig met de grimmige zinnen. In het schuim dat onze afgematte lichamen aan het oog onttrekt dobberen wijnglazen met een oranjerood goedje erin. Het ziet eruit als Spritz Aperol, maar zo smaakt het niet, ik mis dat frisse van sinaasappels, die barmhartige lichtheid van prosecco. Dit is zwaar spul. De gastvrouw heeft verschillende soorten gedistilleerd door elkaar gemixt, alle even sterk.
Dit is llleven, lallen mijn hersenen, dit is kunst. 

lees verder

‘Wij,’ zeg ik tegen mijn lijfarts, ‘moeten dit voor een groot publiek gaan doen. Performance art. Je weet wel...’
Mijn lijfarts gromt wat en neemt een slok uit een van de ronddrijvende glazen. Schanulleke – o ja, zo heette ze – is stilgevallen. 
‘Ik bedoel, alles zit erin. De focus op ons lichaam... het quasi-grensoverschrijdende... en dan laten we háár voorlezen.’ Wapperhandje in de richting van Schanulleke. ‘Dat moet. Iets met tekst. Gewoon willekeurige zinnen uit dat boek. En dan projecties op het grote scherm van... weet ik veel, van planten of zo. Of aliens. Iets vaags wat er niks mee te maken heeft. Zo moet het. Alleen doen wij het schoon. Met badschuim.’
Maar waarom hangt dan nog steeds de geur van pis en sperma in mijn neus, aangevuld met die van dierlijke uitwerpselen en schimmelende boeken? Ergens in de afgelopen twaalf uur is iets misgegaan, maar waar precies, en hoe?

Seminal fluids
Vijf uur eerder. ‘Ik heb met jouw zaad gedanst.’ Alma Mathijsen, redacteur van Lost & Found, staat voor de ingang van de Artis-bibliotheek een sigaretje te roken en een biertje te drinken met kunstenaar Anne-Jan Reijn en uw verslaggever. De kunstenaar grinnikt terwijl zijn gezicht prijsgeeft dat hij het door Mathijsen opgeroepen beeld met plezier inwendig visualiseert. Met zijn zaad gedanst? O ja, wacht, we moeten nog verder terug.
Het is een uurtje of negen en ten overstaan van zo’n honderd man publiek, begint Anne-Jan Reijn aan zijn performance. Hij staat midden in de zaal achter een lege museumvitrine waarop hij zijn laptop heeft geplaatst als ook een microscoop. Op het oculair is een videocamera gemonteerd. Zwijgend bereidt Reijn een preparaat, plaatst het onder de microscoop en schakelt de videocamera in, die via de laptop aan een beamer is gekoppeld, waardoor het preparaat nu op het grote scherm boven het podium geprojecteerd wordt. Er verschijnt een korrelige grijze schijf, die doet denken aan oude NASA-foto’s van de maan. Eroverheen bewegen zwarte spikkeltjes. ‘Spermacellen,’ diagnosticeert mijn lijfarts onaangedaan, en hij neemt nog een slokje van zijn bier.

Hij hier? Zonder meer. Wie moet mij anders in leven houden? De dag begon immers vroeg. Vier uur ‘s middags om precies te zijn. Ik werd geïnterviewd in kunstenaarssociëteit Arti et Amicitiae aan het Rokin. (Wat heeft dat er verdomme mee te maken? Rustig, alles op zijn tijd.)
Van tevoren had mijn lijfarts mij voor de klus opgetuigd met een uitgekiende combinatie van Temazepam om de zenuwen te bedwingen en Ritalin voor de concentratie. Zelf was hij niet bij het interview aanwezig. Hij gaf me een lift in zijn Chevrolet Caprice cabriolet, zette me af voor de deur en zei: ‘Ik ga niet tussen die bejaarden zitten, poes. Ben even naar de hoeren, bel me maar als je het niet meer uithoudt, daarbinnen.’

Van het interview weet ik me weinig te herinneren, behalve dat de zaal nogal schamel gevuld was met, inderdaad, bejaarde intellectuelen en ander tuig dat kunstenaarssociëteiten pleegt te frequenteren. Na afloop drink ik een paar biertjes met collega-schrijvers, tot mijn lijfarts komt binnenstormen. ‘Volgende gig, pik.’
We scheuren over het Rokin, langs de Amstel, de Blauwbrug over. Het is een prachtige dag en ik baal dat ik mijn zonnebril heb thuisgelaten.

Van Arti naar Artis
‘Wat moet je daar eigenlijk precies doen?’ vraagt mijn lijfarts, één hand losjes aan het stuur, in de andere een dikke spliff.
‘Weet ik veel. Kijken. Goed opletten en er een stuk over schrijven.’
‘Wat voor stuk?’
‘Geen idee. Een verslag, een recensie. Binnen een kunsthistorisch perspectief een duiding geven van de hedendaagse worsteling met de postmodernistische dwangbuis waaruit jonge kunstenaars zich proberen te bevrijden. Whatever.’
‘Hoeveel bier heb je op?’
‘Valt mee. Zes, zeven, denk ik.’
‘Oké, je moet wakker worden. Kijk even in het dashboardkastje, daar ligt alles wat je nodig hebt.’
Behalve een paar envelopjes coke, een fles Jägermeister, een strip blauwe pilletjes voor eventuele seksuele escapades (‘Er wordt wat af geneukt in de kunstwereld,’ legt mijn lijfarts uit) wat nog wel eens lastig is na excessieve hoeveelheden alcohol (‘Er wordt nogal wat af gezopen in de kunstwereld’), meer Temazepam om aan het eind van onze odyssee in slaap te kunnen komen, en meer Ritalin om de volgende ochtend met fris gemoed en volle concentratie een eitje met spek te kunnen bakken, tref ik ook een buisje aan waarop ‘Guronsan’ staat. 
‘Straks even een bruistabletje in een glas water laten oplossen,’ zegt mijn lijfarts, ‘en je bent weer helemaal het heertje. Wel risico op geheugenverlies.’
‘Geeft niet,’ zeg ik, ‘ik maak aantekeningen. Als ik op het moment zelf maar scherp ben.’

(Artis, de dierentuin, is een jaar ouder dan Arti, en opgericht door dezelfde negentiende-eeuwse club intellectuelen. Dit vertelt mij enkele uren later bibliotheek-curator Hans Mulder. Zo hangt alles mooi met alles samen, ziet u wel? Wachten loont.)

Waar gaan we eigenlijk in godsnaam heen?
‘Lost & Found is een avond voor verdwaalde beelden en geluiden. Kunstenaars, schrijvers en muzikanten laten work in progress zien, experimenteren of tonen werk dat (nog) niet in hun oeuvre past.’ Dixit de website van de organisatie. Voor de editie van vanavond strijkt tout kunstminnend Amsterdam neer in de linkervleugel van de Artis-bibliotheek, het imposante, eclectische gebouw aan de Plantage Middenlaan. De L&F-avonden worden mede mogelijk gemaakt door het Mondriaan Fonds en het Amsterdams Fonds voor de Kunst (AFK). Uw verslaggever ontvangt voor zijn werkzaamheden een gage van EUR 150,- plus maaltijd en drank. Medicatie wordt niet vergoed.

Proces
Terug naar het zaad van Anne-Jan Reijn. Ergens in de aankondiging van Reijns act is het woord ‘proces’ gevallen en nu vraagt iemand uit het publiek welk proces hier precies mee wordt getoond. ‘Sterven is ook een proces,’ luidt het droge antwoord.
Van dat sterven mogen we de rest van de avond getuige zijn. Tussen de programmaonderdelen door verschijnt telkens opnieuw de projectie van het zaad op het scherm, en zodoende kunnen we vaststellen hoe de ene na de andere spermacel het leven laat. Een paar volhouders weten het te redden tot het einde van het programma. De stoelen gaan aan de kant, er ontstaat een dansvloer, dj Gover Meit (een Steve Buscemi-lookalike gestoken in een safaripak, en met op zijn hoofd een tropenhelm) knalt vrolijke muziek de zaal in.
‘Reijn,’ volgens zijn website althans, ‘investigates to which proximity art can approach reality. His research material is dynamic, spatial and built from risk.’ Met die proximity zit het vanavond wel goed, en dat dynamische klopt ook: wild met hun staartjes kwispelend zoeken de spermatozoïden op het grote scherm naar een eicel. Lost, not found. Alleen: welk risico ligt aan deze artistieke onderneming ten grondslag? (Het verbaast me trouwens altijd weer hoe onverschrokken beeldend kunstenaars hun werk weten te omschrijven in een paar nietszeggende jeukwoorden die de schijn van inhoud aan hun werk moeten geven.)

‘Ik heb met jouw zaad gedanst.’
O ja, daar waren we gebleven. Voor de deur, sigaretje, biertje. Ik vraag Reijn naar de technische voorbereiding van zijn act. Ja, legt hij uit, van tevoren is hij even de wc ingedoken, en inderdaad, zonder porno ging het niet. 
Built from risk, zou je met wat welwillendheid kunnen zeggen.

Herbarium
Volgende onderdeel in het programma. De Guronsan borrelt inmiddels hevig door mijn aderen, ik sta hartstikke hard op scherp, wat des te meer reden is om verbaasd te zijn dat ik de voordracht van Miek Zwamborn niet kan volgen. Aangekondigd als een verhaal over een herbarium dat zij op een veiling aantrof, blijkt het toch om een melancholieke jeugdherinnering te gaan. De ik-verteller met een jeugdvriend, wandelend in de vrije natuur. Naakt zwemmen. Prachtig. Ze verliezen elkaar uit het oog, de vriend sterft jong, zijn zus weet de verteller te traceren en overhandigt haar het herbarium. 
Wie is die verteller? Zwamborn zelf? Ik zou als schrijver beter moeten weten dan personage en auteur met elkaar te verwarren, maar luisteren we wel naar fictie? Ineens zitten we in de 19e eeuw, Zwamborn beschrijft gedroogde bladeren waarvan afbeeldingen op grote posters door L&F-redacteur Yeb Wiersma worden uitgerold en aan het publiek getoond. Nogal overbodig gezien het projectiescherm dat boven hun hoofd hangt, maar nu krijgt het geheel toch een beetje het karakter van een performance, en dat is ook wat waard. Misschien hoort de nogal onduidelijke voordracht ook binnen het concept, misschien luisteren we naar poëtische vlagen die de luisteraar zelf aan elkaar moet koppelen tot een verhaal, kijk, nu staren we dan toch naar het projectiescherm waarop een houten beeld van een heremiet te zien is, gevonden in een of ander depot.
‘Weet jij nog waar het over gaat?’ fluistert mijn lijfarts terwijl hij, om ons bier te begeleiden, twee plastic bekertjes hervult met Jägermeister. 
Zwamborn is zelf erg enthousiast over wat zij allemaal gevonden heeft en aan het publiek toont, maar door de wat vlakke tekst, een op z’n zachtst gezegd moeizame microfoontechniek, en een daardoor amper te volgen verband tussen de opeenvolgende onderwerpen, begint het optreden toch wat aan spatiële dynamiek te verliezen. Als na een minuut of twintig de tijd om is en Zwamborns optreden mild wordt afgekapt, protesteert ze zwakjes: ‘Maar ik heb nog vijf blaadjes te gaan!’

De geschiedenis moet je kunnen aanraken
De bibliotheek, in de rechtervleugel van het gebouw, mag slechts door twintig mensen tegelijk bezocht worden, om te voorkomen dat er schimmels geactiveerd raken die de oude boeken aantasten, zo legt L&F-redacteur Julia van Mourik ons uit. De L&F-avond is daarom zo opgebouwd, dat telkens een klein deel van het publiek het hoofdprogramma verlaat en in de bibliotheek een presentatie krijgt van curator Hans Mulder.
Uw verslaggever ziet zich zodoende genoodzaakt twee programmaonderdelen te missen, en weet zich bovendien voor het probleem gesteld dat drinken in de bibliotheek niet is toegestaan. Het doet er allemaal niet toe, want wat Mulder te tonen heeft en daarbij opgeteld zijn enthousiaste manier van vertellen, maakt zijn ‘performance’ tot de meest meeslepende van de avond. Hij heeft geen projecties of blaadjes met geschreven tekst nodig, geen lichaamssappen of laptops: in het ontnuchterende tl-licht van de bibliotheek, te midden van de oude, met groen leer beklede kasten, en onder het toeziend oog van Linnaeus, gestoken in een Laplandse outfit, doet de curator zijn verhaal.
Hij spreekt over Maria Sybilla Merian (‘Haar religieuze periode sla ik even over’) en toont haar ragfijne tekeningen van rupsen en hun metamorfose tot vlinder. Waarom hij niet van die Boudewijn Büch-achtige handschoentjes draagt bij het beroeren van de oude boekwerken, wil iemand weten. ‘Dan verlies je het contact met het papier en loop je het risico het te beschadigen.’
Mogelijk begint de Guronsan nu pas echt te werken, want ik krijg een moment van helderheid. Deze man heeft niet alleen een intellectuele band met zijn onderzoeksobjecten, maar ook een fysieke. De geschiedenis moet je kunnen aanraken.
Dat idee komt nog het best tot uiting in een anekdote die Mulder vertelt over een bioloog die onlangs in de bibliotheek op bezoek was en die een originele brief van Darwin onder ogen kreeg, gericht aan Hugo de Vries. Of hij de brief even mocht aanraken? Dat mocht, met één vinger, op een onbeschreven gedeelte van het blad. ‘Zo dicht ben ik nog nooit bij mijn held geweest,’ had de man verzucht.

Verlengstuk
Terug in de zaal waar het hoofdprogramma zich afspeelt. Mijn lijfarts zit te slapen op zijn stoel, hij schrikt als ik hem aantik (‘Tik ’m aan, pik!’), maar zijn gemoed klaart snel op als ik hem een zojuist bij het geïmproviseerde barretje aangeschaft biertje aanreik. In ruil krijg ik een onduidelijk pilletje in mijn hand gedrukt, dat ik voor de zekerheid maar snel in mijn mond prop.
Altvioliste Esther Apituley zal iets vertellen over de violophone – in de woorden van een van de presentatrices: ‘It’s kind of like a viool with a grammofoontoeter.’
Apituley zelf houdt het gelukkig bij Nederlands. Ter introductie zal ze eerst een stuk van Fritz Keisler spelen op haar meegebrachte violophone. Het is een weemoedige melodie, en het vreemde instrument brengt een geluid voort dat dun is en van ver weg lijkt te komen, in temporele zin, alsof je naar een oude grammofoonplaat luistert, maar dan zonder krassen.
‘Moet jij ook aan de Holocaust denken?’ fluistert mijn lijfarts net iets te hard. Voor ons draaien enkele bezoekers hun geërgerde gezichten naar ons toe.
Apituley geeft een beknopte geschiedenis van het instrument, dat korte tijd enig nut leek te hebben bij plaatopnames, maar dat door zich snel ontwikkelende microfoontechnieken, al gauw achterhaald bleek. Bovendien is het behoorlijk onhandig, want zwaar om te bespelen, vanwege al dat metaal. Maar, besluit Apituley, ze vindt het geluid zo bijzonder dat ze er toch graag op speelt: ‘Wij zijn als muzikanten altijd op zoek naar een instrument dat een verlengstuk is van jezelf.’
Dat fysieke, daar heb je het weer. Verdomme, er begint zich zowaar een thema af te tekenen.

Pis
Na een korte pauze is het tijd voor de laatste act. Mijn lijfarts behoort tot de groep die nu de bibliotheek in mag, dus ik zal het de komende minuten zonder zijn medicinale ondersteuning moeten stellen. Het idee bezorgt me rillingen, maar ik praat mezelf moed in met de gedachte dat ik het tot nu toe toch ook allemaal overleefd heb en dat het best boeiend en vermakelijk was.

Matthew Ranggbeig rijdt een karretje de zaal in met daarop een Macbook (welke kunstenaar kan nog zonder?), een bosje plastic bloemen, een tros bananen en een dweil. Smoelwerk: Jonathan Saffran Foer. Kledij: camouflage-shirtje, spijkerbroek.
‘You know... the shit you smell is the seducing smell,’ zegt Ranggbeig terwijl hij in zijn broek pist. Ah, we zijn weer op het terrein van de performance art beland. ‘You know, we need to share memories. Memories!’ Inclusief onsamenhangende teksten waar een ernstige diepgang uit moet spreken.
‘Between love and madness lies obsession.’ Citaat uit een Calvin Klein-reclame, en nu begint het kwartje te vallen: we hebben hier met een vlijmscherpe kritiek op onze hedendaagse consumptiemaatschappij van doen – zou dat het zijn?
Er klinkt R&B-muziek, Ranggbeig verricht een soort paringsdans met de dweil. Hijgend verklaart hij daarna: ‘You know... Robbie Williams once told me: bodies in the Bodhi tree...’ Kijk aan, ook de popcultuur moet het ontgelden. Ranggbeig neemt het bosje bloemen van het karretje, draait zich met zijn rug naar het publiek, en roept: ‘Boys, can you take it?’ waarna hij het bosje achterwaarts over zich heen gooit, het publiek in. In de zaal ontstaat dezelfde giechelige paniek die deze handeling bij een bruiloft immer veroorzaakt. ‘Girls, can you take it?’ klinkt het nu, en daar zwiert de tros bananen het publiek in. Wat volgt is een nogal onvaste, a capella renditie van ‘Nature Boy’, terwijl op de laptop lichtelijk homo-erotische beelden worden vertoond. ‘They say he wandered very far...’
Het is alsof ik in een videokunstwerk ben beland. Denkend aan videokunst zie ik de ballen van Bruce Nauman traag en oneindig door het beeld zwaaien.
Ben ik te min?
Is het de cultuurbarbaar in mij die nu een populistisch stemmetje hoort klagen dat hier dus de centen van de Nederlandse belastingbetaler naartoe gaan: naar een Zwitserse broekpisser met beperkte vocale capaciteiten? De temperatuur in het zaaltje is inmiddels flink gestegen, het is maar goed dat hier geen oude, kwetsbare boeken staan. Ik veeg het zweet van mijn voorhoofd en meen het zaad van Anne-Jan Reijn te ruiken en de urine van Matthew Ranggbeig, maar dat kan ook verbeelding zijn. 
De rest van het publiek lijkt nergens last van te hebben. Onder luid applaus en gejoel gaat Ranggbeig af terwijl uit zijn laptopje Daft Punks ‘Get Lucky’ klinkt.

Je moet erbij geweest zijn, zeggen mensen dan. Een meisje naast mij verklaart: ‘Ik heb er helemaal geen moeite mee als ik niet alles begrijp.’ Met die houding kun je natuurlijk alles wel kunst noemen, maar het begrip is niet mijn voornaamste probleem (en het langzaam verdampende effect van de Guronsan laat ik ook even buiten beschouwing).
De componist Kreisler, van wie Esther Apituley eerder vanavond stukken speelde, maakte verschillende pastiches naar het werk van componisten als Vivaldi, Tartini en Pugnani. De muziekhistorici trapten erin en schreven de stukken toe aan de oude meesters. Verontwaardiging toen Kreisler prijsgaf de auteur te zijn. Zelf begreep hij niet waar alle commotie toch vandaan kwam: ‘De naam verandert, de waarde blijft.’
Mooi gezegd, maar is dat wel zo? Iemand die heden ten dage een roman schrijft in het tempo en de wijdlopige stijl van de oude Russen, krijgt het verwijt ouderwets te zijn, of nog erger: achterhaald. En terecht. In de jaren zestig van de vorige eeuw had je vast flink wat mensen van hun stuk kunnen brengen door je eigen zaad op een scherm te projecteren of door op het podium in je broek te pissen, maar nu?
Kunst kan werelden openbreken, maar de kunstwereld is afgezet met een hek van conformisme, lijkt het wel. Laptop, popcultuur, video- of powerpoint-projecties, pretentievolle teksten en iets onappetijtelijks met je eigen lichaam. Zie daar de formule.
 

Tranen (2)
‘Je moet niet zo zeuren,’ zegt mijn lijfarts terwijl we op het toilet een lijntje coke naar binnen sniffelen. ‘Geef je over aan het moment, aan de kunst.’
We bevinden ons op de plek waar Anne-Jan Reijn eerder vanavond het basisingrediënt van zijn kunstwerk bij elkaar heeft staan rukken. Built from risk. Uren later danste een zaal vol uitgelaten hipsters met zijn spermatozoïden waarvan er gaandeweg steeds meer het leven lieten. Ik schiet vol en geef, als ik mijn tranen met een wc-papiertje heb gedroogd, over in het toilet.
Buiten huilen de wolven van Artis een droevig lied.

Vintage
Waar Schanulleke ineens vandaan komt is me een raadsel. Ze draagt een angora trui en was blijkbaar de hele avond al van de partij. We zitten inmiddels in café Eik en Linde voor de naborrel. Er is Jägermeister, wodka, bier. 
Ik probeer mijn lijfarts en Schanulleke uit te horen over de programmaonderdelen die ik heb gemist toen ik in de bibliotheek was. Over Jean Bernard Koeman: ‘Ja, beetje zoals die chick van dat herbarium. Hij las voor en liet dia’s zien. Van zijn reizen langs vulkanen.’
Over Tim Braden: ‘Een docu-filmpje met als hoogtepunt dat hij in IJsland een hek stond te schilderen.’
Daar heb ik dus niks aan. ‘Daar doe ik die mensen toch geen recht mee. Valt er echt niets zinnigs over te zeggen?’
Schanulleke: ‘Weet je, het riep bij mij het gevoel op van dat je naar een meubelzaak gaat waar ze allemaal ouwe rotzooi verkopen en dat ze dat dan “vintage” noemen, terwijl, als je de tijd neemt en goed uit je ogen kijkt op straat, je die spullen allemaal zelf bij elkaar kunt sprokkelen.’
‘Jaja. Ik denk dat ik begrijp waar je heen wilt,’ zeg ik, terwijl ik met onvaste hand notities maak met een ballpoint van 123inkt.nl.

Schuim
Als ik uren later in dat bad hang, kan ik niet ontkennen dat de avond ondanks al mijn scepsis indruk heeft gemaakt. Weer zie ik de zaadcellen dansen, weer zie ik de heldere tekeningen van Maria Sybilla Merian, weer hoor ik Ranggbeig zijn knip- en plaktaal mompelen en zie ik zijn bevlekte spijkerbroek voor me.
Mijn lijfarts heeft zijn ogen gesloten, misschien slechts uit gelukzalig genot, misschien slaapt hij, misschien ligt hij in coma. Schanulleke is weer aan het voorlezen geslagen, en wat ze leest, vat eigenlijk wel zo’n beetje alles samen, bedenk ik, terwijl ook ik mijn ogen sluit en me afvraag hoe lang deze nacht nog zal duren:
‘De bestijging was uiterst moeilijk, daar hij zijn koffers niet naast zich dragen kon, maar er een naar voren moest tillen en de andere achter zich houden, zo smal was de trap. Hij voelde zich een geweldige weegschaal. Pas halverwege bedacht hij, dat hij eerst de ene koffer had kunnen brengen en daarna de andere en toen sleepte hij uit koppigheid de twee koffers tegelijk door de gang die even smal was als de trap.’

Jamal Ouariachi is schrijver. Hij debuteerde in 2010 met De Vernietiging van Prosper Morèl. Zijn tweede roman, Vertedering, werd in maart gepresenteerd.

sluit