Mijn ideële dromerijen worden ruw verstoord als ik, halverwege de gracht, een man tegemoet loop. De man, van middelbare leeftijd en in het dagelijks leven ongetwijfeld een betrouwbaar verkoper van witgoed, droeg op zijn hoofd twee pronte oranje borsten van rubber, dit vergezeld van het obligate oranje voetbalshirt, een sport die de man, gezien zijn postuur, vooral langs de zijlijn moest beleven. Bij het passeren pakte de man mij bij mijn schouders vast, en brulde in mijn gezicht iets dat klonk als „Kooonings”. Een zoete alcoholwalm en tabakslucht kwamen me tegemoet. Het was alsof ik een asbak vol met bier leegdronk. De gracht was verder leeg.
Ik kon mij opeens erg vind in het pessimisme van de oude Schopenhauer; waar ik in mijn persoonlijke ruimte klaar was voor een zingevende beleving was het toch de ander die mijn comfortabele zeepbel doorprikte. Ik had opeens zin in curry. En een goudeerlijk glas Coca Cola
In de Shaffyzaal trof ik de immer hartverwarmende vaste samenstelsters van de avond, Alma Mathijsen en Julia van Mourik vergezeld door kunstenaar Merijn Bolink en twee dampende tassen vol Thais eten van de op twee na beste Thai van de stad.
Ik zorgde dat mijn plaats aan de eettafel in de buurt was van de noodles, viskoekjes en garnalencurry, deels uit pure, hongerige hebberigheid, maar ook omdat ik, na mijn tot misantropie leidende ontmoeting op de gracht, behoefte had aan troost in de meest basale vorm.
Ik deelde deze troost met mijn disgenoot Anton Dautzenberg, de getalenteerde auteur die zich de ganse zonnige dag in de betonnen spelonken van het EYE-filmmuseum had opgehouden om films te kijken. Hij repte over "vochtige streken" en een vrouw die haar vagina langs de toiletbril veegde alvorens van de WC gebruik te maken. Mijn eetlust werd er niet minder op.
De Shaffyzaal is een prachtige hoge ruimte, die de afschuwelijke restauraties van de jaren negentig van de vorige eeuw relatief ongeschonden is door gekomen. De zaal is oorspronkelijk ontworpen als zaal van het departement voor natuurkunde en vanaf de tribune rondom de zaal kon het publiek kennisnemen van de spectaculaire proefnemingen die hier werden verricht. Ik meende enkele ramen in de zaal te herkennen van de raamschilderijen van Jan Dibbets, al kan ik daar evengoed abuis in zijn.
Met een volle maag zette ik mij op de vijfde rij. Ik was er klaar voor.
De avond werd geopend door Anton Dautzenberg. Ik zou Anton graag willen typeren zonder de term enfant terrible te gebruiken. Wederom slaag ik daar niet in.
Dautzenberg had, heel sjiek, speciaal voor deze avond, een verhaal geschreven over zijn niertransplantatie. Of in ieder geval, over zijn vermeende niertransplantatie. Dautzenberg is, in de beste Reviaanse traditie, een groot mystificateur. Zoals beschreven in zijn boek 'Samaritaan' ("verkrijgbaar in de erkende boekhandel") doneerde hij ooit een van zijn eigen nieren aan een onbekende. Ik luisterde geboeid naar het relaas van zijn overwegingen, beweegredenen, en aansluitende zelfontmaskering. Het gebrek aan een litteken deed niks af aan de (on)waarschijnlijkheid van het verhaal. En dat maakt ook niks uit. Het is uiteindelijk de toeschouwer die zelf bepaald wat relevant is. De auteur heeft, eenmaal verteld of geschreven, geen vat meer op zijn eigen werk. Dautzenberg’s nier is nu onderdeel van, zoals dat heet, het publieke dessous. Ik complimenteerde de auteur toen hij, zwetend als een verkrachter, naast me kwam zitten. „Het was precies tien minuten, goed gedaan.”
Vervolgens werd door Merijn Bolink de volgende kunstenaar gepresenteerd; Joubin Zargarbashi is een Iraans kunstenaar wiens inbreng voor de avond bestond uit een soort performance met publieksparticipatie. Dat zijn, naar mijns inziens, de ergste.
Zargarbashi trakteerde ons op zijn 'oracle machine', een lat die in combinatie met een handvol vrijwilligers en enkele instructies de meest urgente vragen van een vrijwilliger zou kunnen beantwoorden. Op het videoscherm verscheen een weldoorvoede ProtoPerz. Zijn mond ging in een tijdspanne van twee minuten langzaam open. Ik moest aan de oude kermisautomaten denken, die in de jaren 50 op de kermis stonden, en waarin een Perzisch uitgedoste pop de gebruiker de toekomst voorspelde. Wellicht plaatste Zargarbashi zichzelf in deze orakeltraditie, en was hij de ruim bewenkbrouwde sjamaan die de toekomst kon voorspellen. Na de video voerden vijf vrijwilligers vijf instructies uit die hen op kaarten waren aangegeven. Wat daarop volgde was een soort twister, culminerend in een pose die deed denken aan het planten van de vlag op Iwo Jima. Het geheel maakte een rommelige en chaotische indruk. Het publiek keek geboeid toe. Ik dacht aan de kleren van de keizer. Het antwoord van het orakel was: „Geef ze de tijd.”.
Ik was oprecht overtuigd van de goede intenties van Joubin Zargarbashi. Zijn plan en concept zagen er ongetwijfeld goed uit op papier, en vooral, voor zijn geestesoog. De werkelijkheid blijkt echter ook hier, bijzonder weerbarstig.
De volgende spreker was de onvolprezen Piet Vos, naast een grootheid op het gebied van de dendrologie een begenadigd spreker met een onvergelijkbare microfoontechniek.
Hij kwam vertellen over zijn boek 'Queneskas’, een uitbreiding op de stijloefeningen van stilistisch grootmeester Raymond Queneau. Oftwel: 'Exercices de style' (1947).
In de geest van Queneau weidde Vos uit over diverse vormen van variaties, zijn op dadaistische leest geschoeide voordracht afsluitend met een proeve van zijn kunnen op het gebied van variaties. Er werd genoten van bizarre scenes uit een Parijse stadsbus, die professor Vos met verve bracht. Het absurdistische schouwspel zou Queneau vervuld hebben met trots. Ik overwoog een van zijn knalgele boekjes te komen. Ik heb buitengewone bewondering voor mensen met een zulk hermetische passie.
De grootste portie comic relief kwam echter op conto van Jan-Dirk van der Burg. Al twitterende zag hij wonderlijke dingen langskomen, waar hij vervolgens screenshots van maakte. Een idee was geboren; de ongeautoriseerde twitterautobiografie. Uit zijn gevonden twitterberichten stelt van der Burg bloemlezingen samen, die hij in kleine oplages uitgeeft en die helaas, dankzij de de strenge wetgeving in twitterland, geen commercieel podium krijgen. We genoten van een selectie uit de bundel twitterberichten van Parool hoofdredactrice Barbara van Beukering, met liefde en sjeu voorgelezen door Jan-Dirk. De journaliste is gezegend met een dusdanig verknipt wereld- en vooral zelfbeeld dat de tragikomedie van het scherm afspatte. Haar vakantie- en familiefoto’s uit Ghana wedijverden met kiekjes van onze Barbara met tout de grachtengordel, voorzien van even hilarisch als genante zinnen van maximaal 160 tekens. #loveculturelesamenleving.
Meer kleren van de keizer werden getoond door Man Bartlett, een jongeman die zich op zijn site 'artist, seeker, radical’ noemt. Hij is gelieerd aan de occupy beweging, en bracht in die hoedanigheid een indrukwekkende 27 uur in de cel door. Mandela eat your heart out.
De bedoeling was dat de toeschouwers hun diepste angsten en liefdes naar hem (@manbartlett) zouden twitteren, waarop vervolgens de goede Man zijn licht zou laten schijnen.
Dat licht bleek vrij diffuus te zijn. De skypeverbinding die met Bartlett’s hoofdkwartier in New York werd gelegd vertoonde een groezelig scherm, waarop een droste afbeelding van een op Elvis Costello gelijkende hipster viel te zien. De goede man was onverstaanbaar, tussen de ruis door was er vaag een stem te horen die het midden hield tussen Stephen Hawking en Rainman. Met een rookritueel probeerde de kunstenaar het geheel nog enig sjamanistisch elan te geven. Ik had graag deze kelk aan mij voorbij laten gaan. Na een ongemakkelijk entretien met het publiek werd de skype verbinding maar verbroken. Je zou kunnen zeggen dat dit over het falen van techniek ging. Over eenrichtingsverkeer. En vooruit; dat het deed denken aan vroegere uitzendingen van astronauten uit de ruimte. Feit is ook dat hier droom en daad lijnrecht tegenover elkaar stonden.
De pauze deed mij goed. Anton werd naast mij steeds meer dronken, iets waarvan ik nog steeds niet weet of het hem een aangenamer mens maakt of juist niet. Ik keek door de Dibbetsramen en zag een bliksemflits. Ik begon me steeds meer te verheugen op het bezoek aan het observatorium op het dak van Felix Merites. Maar eerst nog twee kunstenaars.
Tijd voor werk van de in Brooklyn woonachtige videokunstenares Laurel Nakadate.
Nakadate, zelfbenoemd 'sexual provocateur’ maakt, inderdaad sexueel geladen, werk rond thema’s als verleiding, macht, en vertrouwen. Ik kende Nakadate vooral van naam. Haar werk wordt alom bejubeld in de Amerikaanse media, en ik was blij met de gelegenheid dit stukje americana gade te slaan. Het videowerk 'Exorcism’ laat haar spel met een, voor de film van de straat geplukte, corpulente oudere man zien. Termen als 'voyeurisme’, 'macht’, en 'man-vrouw verhoudingen’ zijn bij deze op hun plaats. Tijdens de video werd door het publiek hard gelachen. De neukende konijnen, op een gegeven moment te zien op een bank, zullen hier ongetwijfeld debet aan zijn geweest, en ik vroeg me af of de kunstenaar het eens zou zijn met de lachsalvo’s. Was de film wellicht voor Nakadate een bloedserieuze aangelegenheid, bedoeld om met één hand onder de kin bekeken te worden, ondertussen contemplerend over het complexe spel tussen man en vrouw? Eenmaal uit handen is een kunstwerk voor de leeuwen geworpen.
Wie wel eens over de A10 rijdt heeft vast wel eens de vele kleurige lichtjes gezien in de KPN toren die daar bij de weg staat. Deze lichtjes zijn, jawel, een heus kunstwerk, en maken deel uit van de installatie 'White Noise’ van kunstenaar Giny Vos. Giny kwam haar werk toelichten op het podium. Maar liefst 1100 ledlampjes verbeelden een flonkerend extravaganza, waar tussen de sterren door cijfer- en lettercombinaties opdoemen, die verwijzen naar de communicatie van mens tot mens, communicatie die vanuit die gigantische toren geschikt, gehusseld en gestuurd word. Er is een zeker contrast tussen de grootschaligheid en enormiteit van de toren en de hoeveel heid data die erdoor zwermt, en de poetische lading die het werk van Vos heeft. Haar felgekleurde lichtjes die een beeld vormen van planeten, sterren en menselijke communicatie waren al te ver weg. Gelukkig stonden er telescopen op het dak gericht op de desbetreffende toren.
Eindelijk! Het observatorium! Het enige waarvan de sjagerijnige Schopenauer tijdens zijn bezoek aan Felix Meritis daadwerkelijk genoten heeft. Voor de rest vond hij er maar weinig aan. Ik ging de fraaie houten trap op, naar boven tussen het fraaie stucwerk van deze tempel der verlichting. Een wenteltrapje scheidde mij slechts van dit beroemde dak, de eerste plek in Europa daadwerkelijk ingericht voor astronomische observaties. Bovenaan de wenteltrap wilde mijn lichaam niet meer verder lopen. Mijn benen verstijfden. Een drempel scheidde mij van een prachtig uitzicht van de nachtelijke hemel en de stad Amsterdam. Door mijn onverbiddelijke hoogtevrees werd het letterlijke en figuurlijke hoogtepunt van de avond voor mij in de kiem gesmoord. Het grootste kunstwerk zou aan mij voorbij gaan.
Tussen droom en daad liggen wetten en praktische bezwaren.