We fietsen weg met z’n elven, een trage sliert die zich beweegt door het centrum als een worm. Soms doorgehakt door een taxi of weer een toerist die niet begrijpt dat de weg geen voetpad is.
We stoppen op steenworp afstand van het Américain, de eerste hint.
De tweede, nogal duidelijke hint, is het naambordje met 'Harry Mulisch' (alhoewel hij er technisch gezien niet meer woont, dus doet zijn lieve Kitty in zijn plaats open op afstand).
De inkomsthal heeft dezelfde sfeer als de voordeur door de vreemde, grijsblauwe sociale-woningdeuren en het roodachtige linoleum op de vloer. Maar opeens: tapijt op de trap. Dat lijkt er meer op. De teckelriem in de gang is de kers op de taart.
Kitty verwelkomt ons met een hand en vertelt meteen dat de werkkamer van wijlen Harry Mulisch op weg is om een museum te worden. "Jullie mogen alles bekijken, maar nergens aankomen."
"Hoe het zit met die lambrisering van triplex panelen?" Joost wijst op het de houten platen tegen de muur. "Dat was een idee van Edo Speer. En het zit maar aan een kant van het huis; de andere kant mocht muur blijven." Harry wilde het huis wat warmer van sfeer hebben, wat resulteerde in rood tapijt op de vloer, klassieke banken, veel hout en plek voor het Perzisch tapijt dat ooit in zijn ouderlijk huis lag.
Na een verhaal over Harry’s verschillende bureaus (een kleine voor non-fictie, een grote voor fictie), verspreiden we ons over de etage. Lost & Found, de naam is hier op zijn plek. We zoeken en vinden, want achter elk voorwerp of elke verzameling schuilt een verhaal dat liefdevol door Kitty aan ons wordt toevertrouwd.
Via zijn pijpenverzameling komen we op stoppen met roken in Mulisch-stijl: "Hij visualiseerde een kamer die zich langzaam vulde met rook,” Kitty heeft ons in haar greep, "steeds meer en meer, heel langzaam, totdat je helemaal niets meer kon zien, heel verstikkend. Vervolgens trok heel langzaam de rook weer weg. En dan begon het weer!" Voor de duidelijkheid: dit werkt als je wilt stoppen met sigaretten; stoppen met pijproken is een ander verhaal.
Zijn boekenverzameling omhelst toch wel een meter alchemie. Niet geheel toevallig, want een blauwe maandag heeft Mulisch zich nog beziggehouden met de queeste naar de formule om bladgroen om te zetten naar bloed, vice versa. En alhoewel hij chemicus probeerde te zijn, was hij in Kitty’s ogen eerder een alchimist: "Volgens mij was hij vooral een beetje interessant aan het doen, met zijn buisjes, die hij soms wat schudde en boven een brander hield."
We snuffelen verder en komen erachter dat niets aan het toeval is overgelaten: de verzameling piramide- en sfinxprenten die in een driehoek aan de muur hangt, de opgezette – tevens bezeten – valk die expres net iets hoger dan zichthoogte is opgesteld om oogcontact vanuit de leesstoel te voorkomen.
En soms stuit je op een eenzaam relikwie. Een bokaal vol sleutels. "Harry wilde nooit een sleutel weggooien. Want dan zou je zien: net als iemand vraagt om een specifieke sleutel, heb je die weggegooid."
Een tv die altijd op teletekst stond: het logo staat in het beeldscherm gebrand.
Een poppetje vastgestikt op een lampenkap.
Op de fiets, op weg naar de tweede deur, wordt de gang door de werkkamer meer en meer als een wandeling door Harry Mulisch’ hoofd, alsof we een uur in zijn bovenkamer hebben kunnen rondspoken.
Omdat Mulisch’ voordeur al niets zei over zijn persoon, hebben we geen idee waar we nu terecht zullen komen. Wat een kraakpanddeur lijkt, kan zomaar de toegangspoort zijn van Amsterdams chicste kunstenaar.
De deur blijkt de ingang van het oude Algemeen Handelsblad Gebouw, waar de woon en werkplek van de talentvolle en verder niet per se chique kunstenaar Jan Hoek zich bevindt. We treffen hem voor zijn huis, toevallig, hij is net terug van koekjes halen en kan ons daardoor direct meenemen, langs een schilderij met een poedel, naar zijn kamer.
Op de vloer van Jan Hoek geen Perzisch tapijt, maar een kleed dat gemaakt lijkt van zacht zaagsel waarop foto’s liggen van zijn laatste werk. In Kaapstad maakte Jan met ontwerper Duran Lantink werken over transsekswerkers – transseksuele sekswerkers dus. Jan vond een groep sekswerkers die woonde in de bosjes om het fort The Castle. De leidster van deze groep maakte gek genoeg strakke schema’s voor hem met wie, wat, waar en wanneer, waardoor het proces voorspoedig verliep, terwijl een vriend uit Kaapstad hem nog zo had gewaarschuwd: die prostitutes zouden hem vast bestelen, "en ik ben al zo gemakkelijk te beroven."
Zijn zorgen bleken overbodig. Hij en zijn team huurden een huis waar de sekswerkers kwamen voor fittings en foto’s, en de groep werd er kind aan huis. Hij moest zijn plan op een gegeven moment wel even uitleggen aan de Noorse eigenares van het pand. "De schoonmaakster had ons bezig gezien en zij was bang dat we het huis aan het omtoveren waren tot een bordeel."
Jan laat de verschillende foto’s zien en vertelt over de perspectieven waar hij mee werkt. Hij komt er al pratende achter dat hij vrijwel altijd op zoek is naar zijn grote drie: zijn eigen perspectief, dat van het model en dat van de toeschouwer. Zo werkte hij ook met de sweet crazies, de Masaï, met Kim. Bij de transsekswerkers komen de perspectieven respectievelijk terug in de meer documentaire foto’s van de leefomgeving van de sekswerkers, de objectieve, mooie portretten, en de uiteindelijke shoots met het resultaat van wie de sekswerkers zouden willen zijn.
Hij legt uit dat hij om deze perspectieven te duiden (de context) altijd teruggrijpt naar taal. Jan vindt het belangrijk dat de toeschouwer weet waar de foto van de transsekswerker omringd door vlammen vandaan komt, dat het haar door crystal meth ingegeven antwoord was op de vraag wat ze wil worden: "I want… to be… the flames… on the torch… of the statue of liberty!"
Dus zorgt Jan dat dat gebeurt, want zo is hij.