De slinger van jassen houdt stil op de Wittenburgergracht, achter de fietsen het statige wit van het Scheepvaartmuseum, over het water de maanbogen van de Kromhouthallen. ‘Aatje Veldhoen’, staat er liefkozend in schrijfletters op een plaquette aan de muur van het herenhuis waar de fietsen voor op slot worden geregen. Naast de plaquette de deur met het geslacht, waar sommigen als het bereiken van een honk hun hand even overheen leggen. De hoge, brede ramen verraden als een poppenhuis in het donker zijn inhoud.
‘Kom toch binnen’, de geruststellende stem van Hedy, Aats’ vriendin, trekt de dapperen het warme huis in. Schilderijen, beschilderd keramiek en curiosa vullen de wanden. Lijfelijkheid, absurdisme, borsten, billen, ziekte, seks, ouderdom. Een kleurenoase uit verf, die in elk doek van eigenschappen verandert. Als een Wunderkammer legt het huis een bovenkamer bloot.
‘Daar is Aatje’, zegt Hedy, nadat ze het woord heeft genomen omdat Aat de woorden na een beroerte niet meer goed kan vinden. De 81 jarige kunstenaar loopt binnen, voorovergebogen als een beestje, maar wanneer hij opkijkt twee scherpe ogen die dwars door de ander heen kijken.
Iedereen waaiert door het huis, langs de schilderijen die niet alleen hangen, maar ook rijen dik tegen de muren staan gestut. ‘Alles is aanraakbaar’, zegt Hedy, en iemand laat zijn vingers langs een schilderij glijden.
Een gast roept uit dat de tuin net ‘een Indiase tempel is’; opeengestapelde totems in keramiek en brons, een trap met oude werktuigen, vrouwen die in vogelbekdieren veranderen, meer piemels.
Hedy houdt in de kelder de etspers vast die Aat ooit van zijn Koninklijke subsidie kocht. ‘Voorpret is er niet bij’, zegt ze, als iemand vraagt of ze weleens op vakantie gaan. ‘Hij vindt het verschrikkelijk om het huis te verlaten.’
Als we uit de kelder vol schilderijen komen, is het stil boven. Op een rode chaise longue die bij het raam staat alsof er al decennia lang op gezeten wordt, zit Aat een bukkende vrouw in een plaatje koper te krassen. We gaan rondom hem zitten om onze thee te drinken. Sommigen kijken om zich heen naar het huis dat zich met elke blik opnieuw ontvouwt, anderen kijken naar de man op de bank, wiens ogen nooit oud zullen worden. In paars wol met een boord vol bloemen zit hij onder een manshoog geschilderd sneeuwlandschap, naast een schets van een baby, een karikatuur van Beatrix met ontblote borsten en kaarsen in de vorm van een hert en paddenstoelen. In de vensterbank een kleine ingelijste tekening van een vliegtuigje met luchtreclame ‘I love Hedy’.
‘Wanneer is een model interessant?’, vraagt Alma, als de dapperen hun vragen mogen stellen. ‘Als ze lekkere tieten heeft’, antwoord Aat. Weer die ogen. In kalmte opgesloten scherpte.
Met gepaste heimwee verlaten we het herenhuis waar neukende engelen en olifanten de entree bewaken. We hoeven niet ver, zegt de gids. Eenmaal rechts, en eenmaal links brengt de fietsers naar de Derde Wittenburgerdwarsstraat. Achter de onbeduidende voordeur schuilt de binnenplaats van het ateliercomplex waar Constant Nieuwenhuys nog werkte tot zijn dood in 2005. De jonge Chinese kunstenaar Xue Mu doet open. Helder gezicht, zwarte haren in een knot recht op de kruin. Langs de trappen die als twee wijkende evenwijdige armen de verdiepingen bereiken, leidt het lichte lichaam haar bezoek naar een atelier in de nok van het gebouw.
Als in de opstelling van een warenhuis kennen de objecten hun plek. ‘Delicate and Precise.’ In de keuken, waar voor bezoek kaas, koekjes en rolletjes ‘charcoal bacon’ op de tafel staan, lijkt niets aan het toeval overgelaten. Weer een levende installatie van iemands bovenkamer, ditmaal in zwart-wit, en wat bruinen. De bovenkamer is opgedeeld in een keuken waar vrienden rond een tafel kunnen, een gang voor experiment en een atelier voor de grote bewegingen. Over de antraciet geverfde vloer van het atelier loopt een langharige siamees. Hij houdt stil op een verzameling onscherpe A2 foto’s van uiteenlopende objecten tegen een witte achtergrond. Aan de wanden hangen manshoge papieren vellen met cirkel- en lijnvormige haarscherpe bewegingen in houtskool. Xue zet zich in een bureaustoel met schapenvacht, de voeten licht tikkend op de vloer wanneer de stoel draait. Ze wijst naar de foto’s waar de kat op zit, oude atelierstudies die ze laatst opduikelde: ‘Now I would ask a perfectly skilled photographer to make the pictures, to present the work as it is, with no emotional intervenience.’ Waar niet scherpgesteld wordt, sijpelt onbedoelde emotie het beeld binnen.
Onze blikken dwalen over de houtskoolgebaren op de papieren wandstukken in het hoge atelier. ‘These are lecture pieces and music pieces’, zegt Xue. De dynamische repetitieve tekeningen ontstaan tijdens het luisteren van lezingen van Žižek, muziek van Laurie Anderson, vroege Nederlandse elektronica, Enya. ‘First they are asking for attention and then they start presenting themselves to me. The work is finished the moment it is not demanding anything anymore.’
Terwijl er geluidloos slokken genomen worden van de wijn uit identieke glazen, trekt Xue het bezoek verder haar universum in, dat meer en meer voelt als de geheime kamer in het hoofdkwartier van een ruimtestation. Xue in zwart die wijst en bladert, aan de muren de cirkels en lijnen die banen worden en de beschouwer meer en meer de diepte in trekken, foto’s van de toren van Tatlin, strengen DNA, en dan ergens in de vensterbank een husky uit papier.
De siamees loopt van de foto’s af de kamer uit. Ik moet aan Hedy denken in het herenhuis. Aan de stille getuigen van een kunstenaarsbrein.