‘Gisèle trok in 1939 in dit huis, alle meubels dateren uit die tijd. De onderduikers woonden hier ook, overdag lazen of tekenden ze, velen hangen hier aan de muur, wanneer de gordijnen sloten mochten ze leven,’ zegt Frans.
Weer een trap op.
Een tuintje in de hoek, met een klimop die doorloopt naar het plafond en met stukjes tape is vastgeplakt. Nog meer boeken, beeldjes, schilderingen, tapijt, stenen en schelpen. De deuren zijn klein, vierkantig, met een gouden deurkruk. Achterin, een witte trap af: de keuken.
‘Alsof we niet meer in Nederland zijn,’ zegt een vrouw zacht.
‘Wat is dit?’ roept iemand op dezelfde toon.
‘Dit peper en zoutvaatje!’ zegt weer een andere vrouw en maakt een foto.
We staan in het schilderatelier van Gisèle. Een schuin dak van glas.
‘Dit lijkt wel Frida Kahlo ofzo,’ fluistert iemand.
‘Als ik met Gisèle hier liep, had ze bij ieder object een verhaal,’ zegt Frans. Er zijn mensen die zittend luisteren, de informatie tot hun nemen, handen rustend op de schoot en ongelovig om hen heen kijken.
Maar er zijn ook mensen die rondlopen, kaften lezen met schuin gehouden hoofden, de beeldjes op tafels bestuderen met gebogen knieën, schilderingen van dichtbij bekijken, alsof ze in een museum zijn.
‘Kunt u een voorbeeld noemen van zo’n verhaal?’ vraagt iemand.
Frans valt stil, schudt zijn hoofd, ‘dat is iets te persoonlijk.’ Twee jaar geleden is Gisèle hier op honderd jarige leeftijd overleden.
‘Ik kan wel wat laten zien,’ zegt Amie, de kunstenares die enkele jaren dit huis en Gisèle aan het onderzoeken is. Ze houdt een stapel boeken omhoog, wenkt naar de plek waar de boeken lagen: een lichtroze afdruk.
‘Hier ben ik naar opzoek,’ zegt ze stellig, alsof de rest er niet toe doet.
Het dakterras op, ‘een kunstenaar die zelfs de schoorstenen niet met rust kon laten,’ zegt een man. Gezichten zijn erop getekend.
‘Wat kan je hier paradijselijk mooi zitten,’ roept een andere man hoofdschuddend.
We moeten terug, de vierkantige deuren door, muf ruikende hallen in, trappen af, weer buiten. Het pand heeft donkere bakstenen, zoals ieder ander huis.
Twee aan twee fietsen we naar het volgende adres. De Utrechtse dwarsstraat, het atelier van Amie Dicke.
‘Nou welkom,’ zegt ze haastig en loopt snel voor ons uit. Het is donker op enkele kaarsen na.
Zij is de buurvrouw van een kerk, er wordt rode wijn en worst uitgedeeld.
In het atelier staan twee grote doeken overgespoten met inkt van bikpennen.
‘Je haalt de pen uit elkaar, het inktstaafje eruit, breekt het en blaast het uit over het doek,’ zegt Amie. 8000 pennen heeft ze uitgeblazen en dat ruik je.
In de hoek hangt een grote afgedrukte foto, waarvan het gezicht letterlijk is weggeschuurd.
‘Ga je wel eens te ver?’ vraagt iemand uit het publiek.
‘Natuurlijk, mijn hand en het schuurpapier zijn hopeloos klein vergeleken met het oppervlak.’
‘Heb je jezelf regels opgelegd?’ vraagt een vrouw.
‘Ik heb regels, waarvan ik denk dat ik ze heb, maar dan gooi ik ze omver, zoals nu, om vervolgens weer nieuwe te maken,’ zegt Amie lachend.
We gaan naar boven, overal hangen uitgeprinte foto’s, zelfs op de grond. Van onder andere objecten uit het huis van Gisèle.
‘Ik ben alleen maar opzoek naar toevalligheden, kleine dingen, zoals die handgeschreven briefjes, of afdrukken van objecten zoals ik net liet zien, haar schilderijen sla ik over.’
Amie is bezig met het maken van een boek, ‘ik wil mijn manier van kijken op een lichtere manier tentoonstellen.’
Soms draait ze met haar ogen, wuift ze met een hand door de lucht, alsof ze haar uitspraken wil wegvegen, of is het bescheidenheid? Soms loopt deze houding over op een jachtige manier van praten. Snel, veel, met handen die vluchtig meebewegen en overgaan op abrupte stiltes.
‘Mijn werk ontstaat vanuit ontevredenheid.’ Dat te zien is: iedere kaft of foto waar (meestal) een vrouw de lens inkijkt is doorboord met spijkers, spelden of elektriciteitssnoeren. Merken, namen, überhaupt reclame, is doorgestreept, gekrast of weggewerkt met typ-ex.
‘Als ik in de kroeg een biertje drink, kan ik niet eens een bierviltje kantelen, op beide zijden zit reclame,’ zegt Amie. Een korte stilte.
‘Volgens mij haal je weg om dingen zelf toe te voegen,’ zegt iemand.
Amie knikt, degene wil door gaan, maar Amie kapt het af.
Ze is net als Frans voorzichtig.
Spatiebalken liggen symmetrisch op een ladekast uitgestald.
‘Ik weet nog niet wat ik ermee moet, of ik er iets mee ga doen, maar zo is het mooi.’ Net zoals de fietsbellenverzameling in de hoek, de puntjes van de bikpennen op tafel en een kruk vol lege aspirine verpakkingen.
Wat bijzonder is, is dat zowel Gisèle als Amie een grote drang hebben om dingen te verzamelen, dat voor de toeschouwer verhelderend kan werken, om zo heel even een glimp uit het werkproces van een kunstenaar te ervaren.
‘Uiteindelijk denk ik dat je kijkt naar waar jij op dat moment mee bezig bent,’ een kleine stilte, ‘dat was het,’ zegt Amie en kijkt weg van de groep.